Geert Groote College Amsterdam
Fred. Roeskestraat 84
1076 ED Amsterdam

020 574 5830
info@ggca.nl

“Doordraaien met vierkante wielen”

Mark Mastenbroek, sinds 1953 leerling van het GGCA en docent sinds 1970, neemt ons mee in de geschiedenis van het GGCA.

Je hoort dat niet zo vaak, maar aanvankelijk leek het allemaal nog wel mee te vallen met die bezetting. Afgezien van het bombardement op Rotterdam dan. De economie draaide best voorspoedig, de Nederlanders werden door de bezetter beschouwd als Arisch broedervolk en met enige mildheid bejegend. Er werden door landgenoten zelfs gezellige vakantiereisjes langs de Rijn in Duitsland ondernomen. Maar geleidelijk werd het duidelijk dat er wel degelijk sprake was van ingrijpende maatregelen die steeds openlijker met geweld werden afgedwongen. Na een jaar bezetting werd het steeds meer ‘doordraaien met vierkante wielen’, zoals een van de oud-leraren het uitdrukte.

Na een jaar bezetting

Met ingang van 1 september 1941 was het bijvoorbeeld voor joodse leerlingen verboden om een niet-joodse school te bezoeken. Onze joodse kinderen, die vaak de ziel van een klas vormden, moesten dus weg. In eerste instantie was de school van plan die leerlingen gewoon binnen de muren te houden. Met als gevolg dat zij op weg naar school hun handje of das voor de gele ster moesten houden en men vervolgens moest opletten dat zij hun jasjes zorgvuldig binnenstebuiten aan de kapstok in de gang hingen, zodat de ster niet zichtbaar zou zijn, ook niet vanaf de straat.

De joodse leerlingen binnenboord houden bleek al snel een veel te optimistisch besluit. Want de stemming jegens hen werd grimmiger en het werd voor de school en de leerlingen te gevaarlijk om hen nog langer onderdak te verlenen. Er hebben zich drama’s voltrokken met pogingen om onderduikadressen te verzorgen en met afscheid bij deportaties, waar diverse oud-leraren niet dan onder tranen over konden spreken.

Er werden ondertussen pogingen ondernomen om nog wat vreugde in het onderwijs te brengen. In het begin van de oorlog werd nog wel eens een uitstapje gemaakt naar een pannenkoekenhuisje, wanneer een leerling jarig was. Ook is er een enkele maal gezeild op de Westeinder. Leerlingen maakten toen nog hun eigen slagzinnen. Tijdens een dergelijk zeiltochtje riep een jongen opeens: Als je dát niet doet… ’dan komt Beëlzebub met de grote club’. Weldra scandeerde de hele klas over het water te pas en te onpas: ‘Dan komt Beëlzebub met de grote club.’

Nu, Beëlzebub was al volop aanwezig en zou steeds grimmiger toeslaan. Gedurende de laatste oorlogsjaren was het onderwijs vooral een kwestie van voeden en warm houden. De euritmielerares Nel Klinkenberg is tweemaal op de fiets tot achter de IJssellinie gereden om aardappelen te regelen en meel. Als het te koud was vanwege gebrek aan kolen, werd bij leraren thuis les gegeven. Veel leerlingen konden vanwege vervoersproblemen helemaal niet meer komen. Van de honderd leerlingen waarmee men in 1940 begon, restte tenslotte nog een klein huiverend groepje.

Deportatiebewijs Harry Kahn naar Auschwitz
Portret: Harry Kahn

Op 4 mei 1993 stond ik tijdens de 2 minuten stilte op het Leidseplein. De atmosfeer was nog licht zonnig en de stilte was als een deken over dit tafereel gelegd. Het was binnen dit scenario dat zich een vraag meldde die, nadat deze zich eenmaal had aangediend, alleen maar dringender werd. Want te midden van die dodenherdenkings-stilte waarin alle aanwezigen als bevroren beelden in de ruimte stonden, vroeg ik me opeens af of we eigenlijk wel wisten welke van onze joodse leerlingen in de kampen waren omgebracht. Wie waren zij? Werd het niet hoog tijd dat de school zich met die kwestie ging bezig houden?

Het terugvinden van de namen van onze joodse leerlingen van toen bleek een allesbehalve gemakkelijke opgave. Het was inmiddels natuurlijk allemaal erg lang geleden en de betrokkenen waren meestal reeds hoogbejaard en de leerlingen van die dagen hadden tijdens hun schooltijd lang niet allemaal gelet op namen van medescholieren, laat staan dat zij zich realiseerden wat joods-zijn in die tijd betekende. Het heeft jaren geduurd, eigenlijk tot en met de dag van vandaag, voordat we een redelijk betrouwbare lijst konden tonen van onze joodse leerlingen die waren omgebracht.

Wat ik niet had verwacht was, dat ik ook kritiek op mijn zoektocht zou ontmoeten. De meest uitgesproken representant daarvan was een oud-leerling die inmiddels een internationaal toonaangevend bankier was geworden en bij Ronald Reagan op bezoek was op de dag dat ik hem belde. Zijn tekst luidde: ‘Ach kom, mijnheer Mastenbroek, kunnen we nou niet eens met dat gezeur over die tweede wereldoorlog ophouden. Wordt het niet hoog tijd dat we de blik naar voren richten en niet voortdurend in het verleden blijven wroeten?’ Namen van joodse klasgenoten wist hij niet.

Die reactie leidde er wel toe, dat ik me ging afvragen waar ik nou eigenlijk mee bezig was, waarom mijn zoektocht als iets vanzelfsprekends voelde.

Uitgangspunt van het door Rudolf Steiner ontwikkelde mensbeeld is, dat de individualiteit na de dood voortleeft. En dat het in dit voortbestaan van groot belang is dat de levenden hen op enigerlei wijze in hun gedachten opnemen. Voor mensen die jong op gewelddadige wijze gestorven zijn is dat welhaast een voorwaarde om deze gruwelijke ervaring te boven te komen, te verwerken. Bovendien verandert volgens Steiner na de dood het besef van tijd volledig. Verleden, heden en (tot op zekere hoogte) toekomst zijn als het ware gelijktijdig ‘aanwezig’. Dat houdt tevens in, dat gebeurtenissen die zich in een ver verleden hebben afgespeeld, nog altijd in volle scherpte in het bewustzijn voortleven.

Natuurlijk hoeft niemand zoiets te geloven. Maar deze visie heeft wel rechtstreeks te maken met de identiteit van de Geert Groote School. Als Steiners opvattingen juist zijn, betekent dit, dat het niet verwerkte leed van weleer eigenlijk nooit ‘voorbij’ is. In die zin is het dus ook nooit ‘te laat’.

Op dit moment hebben we 5 namen van oud-leerlingen die niet zijn teruggekeerd uit Auschwitz. Hun namen zijn geëtst in het glas van de balustrade in de centrale hal van het Geert Groote College. Er zijn enkele herdenkingsbijeenkomsten gehouden waar met grote aandacht is geluisterd naar muziek, dans en waar door een leerling, Simon Hellendahl, het Kaddish is gezegd, het joodse gebed voor de gestorvenen. De schrijver Rashid Novaire, toen leerling van een twaalfde klas, schreef twee gedichten die eveneens in het glas van de balustrade zijn aangebracht.

De namen van deze leerlingen zijn:

  • Ruth Lisser, 15 November 1928 Hamburg – 11 Februari 1944 Auschwitz.
  • Harry Kahn, 17 Mei 1935 Amsterdam – 6 September 1944 Auschwitz.
  • Robert Kahn, Hamburg 22 mei 1931 – 6 september 1944, Auschwitz.
  • Flora Betty van Dal, Amsterdam 6 Mei 1928 – 17 september 1942 Auschwitz.
  • Elisabeth van Dal, Amsterdam, juli 29, 1933 – september 17, 1942 Auschwitz.